Hoofdorgel
Het huidige orgel van de St. Servaasbasiliek in Maastricht kent een bewogen geschiedenis die begint in de Dominicanenkerk. De oorsprong van het orgel in deze nabij de St. Servaas gelegen kerk begint rond 1650. In de Dominicanenkerk bevond zich destijds een instrument in Zuid-Nederlandse/Vlaamse stijl met 19 stemmen, verdeeld over drie klavieren. In 1734 werd het orgel gewijzigd door Jean-Baptiste Le Picard. Deze Luikse orgelbouwer gaf het instrument een meer Waalse signatuur. Er was nu sprake van een groot instrument met op het Grand Orgue 14 stemmen, op het Positif 8 stemmen en op het Echo 6 stemmen. Dit laatste klavier was, geheel in zuidelijke traditie, slechts bespeelbaar in de discant.
Het eigen instrument van de St. Servaas, evenals een groot deel van de inventaris, was inmiddels door de perikelen van de Franse revolutie verloren gegaan. Het is tot op heden onbekend om wel instrument het precies ging. Uit archiefgegevens blijkt dat er sprake moet zijn geweest van een zeer groot orgel. Toen de kerk in de 19e eeuw weer beschikbaar kwam voor de eredienst, kocht het kerkbestuur van de St. Servaas in 1804 het orgel van de Dominicanenkerk. Tussen 1804 en 1806 werd het nieuw verworven orgel door de Maastrichtse orgelbouwer Joseph Binvignat, die het instrument ook al in de Dominicanenkerk in onderhoud had, verhuisd en opgebouwd in de St. Servaas. Vermoedelijk voegde hij slechts één register toe, de Viola di Gamba 8’, en werd het orgel voor de rest ongewijzigd opgebouwd. Zijn zoon Adam voerde in 1839 en 1841 nog enige veranderingen door.
In 1843 jaar werd de stenen boog afgebroken waarop het orgel stond opgesteld. Demontage van het orgel en herplaatsing in de westbouw van de kerk was zodoende onvermijdelijk. Deze taak werd uitgevoerd door de Gebr. Franssen uit Horst. In feite werd een nieuw orgel gebouwd met gebruikmaking van delen van het front en een groot deel van het pijpwerk. Het pijpwerk van het Grand Orgue werd links en rechts in de kas geplaatst, het pijpwerk van het Positif en Echo werd in het midden geplaatst. Het pedaal kreeg nu voor het eerst eigen stemmem, maar had door het ontbreken van 16′ registers geen basfunctie, maar tenorfunctie. De mechanieken en windladen werden op een enigszins primitieve manier nieuw gebouwd. Alles stond nu opgesteld in één grote kas waardoor de vorm die het orgel tegenwoordig heeft toen al voor een groot deel bepaald werd.
Tussen 1852 en 1855 hebben de orgelbouwers Pereboom & Leijser het orgel voortdurend gewijzigd en uitgebreid: registers werden toegevoegd, waarvan een deel werd geplaatst in een kleine, nieuwe kas: het Récit; Positif en Echo werden beide in één crescendokast geplaatst; het pedaal werd behoorlijk veranderd doordat veel stemmen van Franssen plaats moesten maken voor 16′ en 8′ pijpwerk. In 1882 werden door dezelfde firma nogmaals twee nieuwe registers en een tremulant toegevoegd.
In de jaren 1912/1913 vonden, tot aan de huidige restauratie, de laatste werkzaamheden aan het instrument plaats. Een nieuwe generatie Pereboom verving de oude balgen door een gigantische magazijnbalg die ook nu nog dienst doet. Ook werd het aantal registers op zowel Positif als Echo verminderd. Het Récit verdween helemaal. In deze situatie was het tweede en derde klavier verworden tot een bleke afspiegeling van de vroeg-en midden- 19e eeuwse situatie.
In de loop van de jaren werd de toestand van het orgel steeds slechter. De toenmalige organist van de kerk, Hub. Wolfs, kon uiteindelijk alleen nog improvisaties ten gehore brengen op de registers die nog in min of meerdere mate functioneerden, literatuurspel was een zeer moeilijke zaak. Het was door de slechte staat en de onbereikbaarheid van belangrijke onderdelen niet meer mogelijk om het orgel te stemmen of ook maar enigszins op te knappen. Ondanks alle gebreken kon men toch nog ervaren, dat het in principe om een heel interessant en waardevol orgel ging.
Een totale restauratie/reconstructie bleek de enige oplossing te zijn. Een belangrijke aanzet hiertoe vormde de restauratie van de kerk waarbij het orgel niet kon en mocht achterblijven. Na rijp beraad tussen Hans van der Harst, Onno B. Wiersma (rijksorgeladviseur), de kerkarchitecten, de organist Hub. Wolfs en de firma Verschueren te Heythuysen werd een definitief besluit genomen over de wijze van aanpak. Een moeilijk punt was de veelheid aan stijlen die aanwezig was: van 17e eeuws materiaal t/m 20e eeuws materiaal. Als uitgangspunt werd uiteindelijk aansluiting gezocht bij de vroeg-19e eeuwse Zuid-Nederlandse/Waalse orgelbouw.
In 1989 begonnen de werkzaamheden die drie jaar in beslag zouden nemen. Verschueren Orgelbouw reconstrueerde het orgel tot een prachtige stilistische eenheid waarbij zoveel mogelijk oude onderdelen werden gehandhaafd. M.n. het pijpwerk en de windladen konden voor een groot deel behouden blijven en opgeknapt worden. Vanwege de zeer gebrekkige toestand moesten de mechanieken en de zwelkast geheel herzien worden. Ook het front werd met gebruikmaking van oude onderdelen nieuw ontworpen omdat de vorm vanwege de kerkrestauratie gewijzigd moest worden. De klaviatuur werd hierbij verplaatst van de zijkant naar de voorkant van het orgel.
In 2012 vond er een schoonmaak plaats door Verschueren Orgelbouw.
Grand-Orgue (I, C – g”’) | Positif (II, C – g”’) |
Montre 16′ (V,F) Bourdon 16′ (O) Montre 8′ (F,O) Bourdon 8′ (O) Flûte harmonique 8′ (P&L) Viola di Gamba 8′ (P&L) Prestant 4′ (P&L,O) Flûte 4′ (O) Salicional 4′ (V) Quinte 3′ (P&L) Doublette 2′ (O) Fourniture 2′, III (O) Cymbale 2/3′, II (V) Cornet V Disc. (P&L) Bombarde 16′ (O,F) Trompette 8′ (P&L) Clairon 4′ (O) | Montre 8′ (P&L) Bourdon 8′ (P&L) Bilingua 8′ D (P&L) Salicional 8′ (B/F/P&L) Unda Maris 8′ (af g0, P&L) Prestant 4′ (O, P&L) Flûte 4′ (O) Doublette 2′ (V) Flageolet 1′ (F,V) Mixture 1′, II-III (F,V) Basson-Hautbois 8′ (V,P&L) |
Echo (III, C – g”’) | Pédale (C – f’; alle pijpwerk c’ – f’ V) |
Bourdon 8′ (O,F) Flûte 4′ (O,F) Flageolet 2′ (P&L) Cornet I-II-III (V) Voix Humaine 8′ (V, P&L) | Montre 16′ (V, P&L) Soubasse 16′ (P&L) Quinte 12′ (P&L) Flûte 8′ (P&L) Prestant 4′ (F,P&L) Bombarde 16′ (P&L) Trompette 8′ (O,XIX) Clairon 4′ (O,P&L) |
Bronnen:
- Hans van der Harst, Het orgel in de Basiliek van Sint Servaas te Maastricht. In: Het Orgel, 88ste jaargang nr. 6, juni 1992
- Boekje bij CD “Historische orgels in Limburg”, uitgave Stichting SOL, Urmond, 1995.
- G.M.I Quadvlieg, De orgels van Maastricht, eigen publicatie, 2003
Koororgel
Het oorspronkelijke koororgel van de St. Servaas, gebouwd in 1981, kon bij de kerkrestauratie om architectonische redenen niet gehandhaafd worden. Als vervanging werd door Verschueren Orgelbouw in 1990 een kleiner één-klaviersorgel gebouwd dat geplaatst werd in het neo-gotische koorgestoelte. Het laat- 17e eeuwse pijpwerk van het orgel in de Lutherse kerk koos men als uitgangspunt voor het nieuwe koororgel. In het Onderpositief van dit orgel (1695, Hendrick Metzeler) vormen de Bourdon 8′, Fluit 4′, Nasard 3′ een mooi geheel. In het koororgel zijn deze registers aangevuld met een Prestant 4′ en een volgens 17e eeuwse gegevens gebouwde Fluit Travers 8′ Disc. Deze overblazende fluit heeft dubbele lengte en is in dit geval niet voorzien van een gaatje in het corpus.
Bronnen:
- Jan Jongepier, de kleine orgels van de St. Servaaskerk te Maastricht. In: Het Orgel, 88ste jaargang nr. 6, juni 1992.
- Gegevens Verschueren Orgelbouw
- Boekje CD “100 jaar Verschueren”, uitgave Verschueren Orgelbouw, 1991
Manuaal (C – d3) | Pedaal (C – c1) |
---|---|
Holpijp 8′ (B/D) | Aangehangen |
Fluit Travers 8′ (D) | |
Prestant 4′ | |
Fluit 4′ (B/D) | |
Quint 2/3′ (B/D) | |
Octaaf 2′ |
Tremulant
Temperatuur: 1/8-komma stemming
Windvoorziening: spaanbalg
Kabinetorgel
Bouwer: wellicht Johannes Pieter Künckel.
Dit orgel is geplaatst in de dagkapel van de Sint-Servaasbasiliek. In 2013 is het instrument volledig gerestaureerd door orgelbouwer Hans van Rossum.
Bron:
- restauratierapport Remy Syrier 2013
Manuaal (C – f3) |
---|
Holpyp 8′ (B/D) |
Praest[an]t 8′ (D) |
Praest[an]t 4′ (B/D) |
Fluyt 4′ (B/D) |
Octaav 2′ (B/D) |
Sup[er] Oct[aaf] 1′ (B/D) |
Mixtuur III-IV (B/D) |
Cornet III |